Op 6 november startte de onderhandelingen voor een nieuwe cao in de interieurbouw en meubelindustrie. De werkgevers stelden voor om lonen laag te houden en de flexibiliteit van werknemers te vergroten. Dit voorstel schoot bij vakbonden FNV en CNV in het verkeerde keelgat.
 Al op 11 september waarschuwde FNV de werkgevers in een brief. Ze gaven aan dat een flinke loonsverhoging nodig was om andere sectoren bij te houden. De werkgevers gingen daar echter niet op in.
Al op 11 september waarschuwde FNV de werkgevers in een brief. Ze gaven aan dat een flinke loonsverhoging nodig was om andere sectoren bij te houden. De werkgevers gingen daar echter niet op in.
Het voorstel van de werkgevers omvat een cao voor twee jaar. Ze willen een loonsverhoging van 2,5% per 1 maart 2025 en nog eens 2,5% per 1 maart 2026. Omgerekend komt dat neer op 2,1% per jaar. Dit zou alleen gelden voor de lonen in de loonschalen van de cao, terwijl in de praktijk vaak meer wordt betaald dan die minimale schalen.
Daarnaast eisen de werkgevers meer flexibiliteit van de werknemers. Ze willen dat werknemers meer of minder werken als dat het bedrijf beter uitkomt. Ook stellen ze voor om de toeslagen voor overwerk te beperken en het loon sneller te verlagen naar 70% bij frequente korte ziekteperiodes.
Compensatie inflatie en koopkrachtverlies
De vakbonden staan hier fel tegenover. FNV wil de minimumloonschalen in de cao herstellen en pleit voor een minimumuurloon van €16. Daarbovenop vragen ze een loonsverhoging van 7%. Dit zou de inflatie en koopkrachtverlies compenseren en een leefbaar inkomen garanderen in de lagere loonschalen. Ook wil FNV een cao voor slechts één jaar, zodat ze de economische ontwikkelingen en inflatie kunnen blijven volgen.

De volgende onderhandelingsronde staat gepland op 13 november. FNV benadrukt dat de steun van de achterban cruciaal zal zijn om tot een goed resultaat te komen.
