Wat als je tien jaar werkt aan onderzoek waar niemand op zit te wachten – en het blijkt uiteindelijk goud waard voor duurzaam ontwerp? Rick Porcelijn mocht winkels inrichten voor de grootste ketens van Nederland, deed tien jaar onderzoek naar de verborgen impact van producten en bundelde zijn inzichten in een praktische gids voor meubelmakers, winkels en fabrikanten.

Circulaire winkelinrichting – hebben bedrijven daar überhaupt interesse in?
“Jazeker, maar alleen als het geld oplevert. Ik denk niet alleen aan het visuele eindresultaat, namelijk een prachtige winkel. Er is ook altijd een economisch doel. Dat is wat winkelketens aanspreekt,” zegt Rick Porcelijn, industrieel ontwerper en auteur van de Snelstartgids Circulaire Meubels. “Mijn klanten zijn geen filantropische instellingen. Die willen gewoon hun keten optimaliseren. Denk aan Albert Heijn, Gall & Gall, Dille & Kamille, Bruna, noem maar op. Die zijn continu bezig met het finetunen van hun concept voor een gezonde bedrijfsvoering.”
Kun je een voorbeeld geven van zo’n businesscase?
“Stel: een winkelketen wil de bakkerijafdeling een nieuwe look geven. De investering voor de sfeer komt pas vrij als dit meer omzet of bijvoorbeeld drie procent meer marge oplevert. Dat lijkt weinig, maar als je honderden filialen hebt, praat je ineens over miljoenen euro’s per jaar.
Dan krijg ik de vraag: kun jij die verbouwing realiseren met zo min mogelijk kosten en zo min mogelijk gesloten winkeldagen, zodat we binnen onze businesscase blijven. Ik heb toevallig veel ervaring in mooi, snel, efficiënt en effectief verbouwen, dus daar ben ik heel goed in.
Waar ik mijn klanten echter minder over vertelde, is dat ik hiervoor zoveel mogelijk producten hergebruik, en materialen van circulaire grondstoffen gebruik. Als ik het totale ontwerp doorreken, kom ik op een lagere CO2-uitstoot uit en minder verborgen kosten die gepaard gaan bij vervuiling van het milieu. Nu dit onderwerp relevant wordt voor bedrijven, kan ik eindelijk mijn passie kwijt.”

Hoe ben je in dit werk terechtgekomen?
“Mijn eerste ontwerpklus was in de Italiaanse auto-industrie. Best sexy, maar ik houd eigenlijk helemaal niet van auto’s. Bovendien was het daar keiharde concurrentie onder de ontwerpers in het team, wat de creativiteit niet ten goede kwam en er werden weinig inzichten gedeeld. Ik zocht een baan met meer inhoud. Bij de TU Delft kon ik onderzoek doen naar verduurzaming van de auto-industrie. Superinteressant, maar de politieke rompslomp rond budgetten trok ik slecht.”
Dus terug het bedrijfsleven in?
“Precies. Grote klanten, grote budgetten, mooie projecten. Ik heb echt alles ontworpen: vliegtuigmaaltijden, kinderwagens, fietsen, medische apparatuur. Alleen: in die hectiek vergat ik de connectie met duurzaamheid totaal. Bovendien was het erg druk door de combinatie van werk en kleine kinderen.
Op een gegeven moment dacht ik, waar ben ik mee bezig? Ik besloot een rondje te fietsen.
Mijn vrouw wilde wel mee. We zijn uiteindelijk als gezin gaan fietsen. Twee maanden lang, van Amsterdam naar Rome, met twee peuters achterop en een tentje mee. Die reis was voor ons life changing. Het tempo, de natuur, de eenvoud – én het afval langs de wegen, de eindeloze stroom vrachtwagens en uitstoot. Eenmaal thuis wist ik: het moet anders.”

Hoe zag dat ‘anders’ eruit?
“In 2011 begon ik mijn eigen bureau. Eén regel: elke vrijdagmiddag om 12.00 uur stop ik met geld verdienen. De rest van de middag gebruikte ik voor onderzoek, de zoektocht naar mijn ‘bliss’: het raakvlak van wat ik goed kan, waar ik van houd, waar mensen geld voor over hebben én wat de wereld nodig heeft.
Ik wist nog niet precies waar dat naartoe zou leiden, net als we tijdens die fietstocht van tevoren niet wisten dat we naar Rome gingen. Maar ik wist dat de zoektocht zou leiden tot verdieping. Dat werd uiteindelijk een zoektocht naar materiaalimpact, lifecycle-analyse en CO2-uitstoot.
Tien jaar lang heb ik allerlei dingen berekend die niemand interessant vond. Ik rekende uit hoeveel vervuiling ontstaat bij de productie van materialen, hoeveel waardeverlies je hebt bij sloop, wat levertijdverlenging doet met de uitstoot. Maar bedrijven snapten er niks van. Ik stuurde ze mijn bevindingen, maar kreeg nul reacties.”
Toch kwam er op een gegeven moment wél interesse. Hoe ging dat?
“Uiteindelijk belde NS. Ze wilden weten wat het CO2-effect is van die winkeltjes op de perrons. NS is deels van de overheid, dus die winkels moeten voldoen aan het Klimaatakkoord van Parijs. Eindelijk mocht ik doen waar ik al jaren mee bezig was: berekenen wat een winkel écht kost, qua CO2 en materiaalverlies. Dat was het begin.”
En toen ging het balletje rollen?
“Ja, daarna volgden opdrachten voor verschillende grote Nederlandse winkelketens. De boodschap begon aan te slaan. Maar ik blijf wel altijd denken vanuit de businesscase: hoe kun je efficiënter bouwen met minder kosten? Dat blijft voor bedrijven doorslaggevend.”

Waarom besloot je jouw kennis in boekvorm te delen?
“Ik wil dat die kennis zoveel mogelijk mensen bereikt. Ik wil gewoon dat ontwerpers en fabrikanten snappen dat je bestaande materialen kunt hergebruiken, dat je modulair kunt ontwerpen en dat het goedkoper én duurzamer kan. Het boek is daar een praktische gids voor. Wie meer wil, of gewoon geen zin heeft om te lezen, kan me uitnodigen voor een crash course.”
Hoe ziet zo’n crash course eruit?
“Ik breng je in korte tijd zoveel mogelijk bij over duurzaam ontwerpen. Heel praktisch, met concrete rekenvoorbeelden en ontwerpprincipes. Geen vage idealen, maar toepasbare kennis. Zodat je er meteen mee aan de slag kunt.”

Zou dit ook interessant kunnen zijn voor de keukenbranche?
“Absoluut. Ik ben net gestart met een analyse voor een hele mooie partij in de keukenbranche. Ik onderzoek deze fabrikant slimmer en sneller kan ontwerpen, met minder afval en een hogere restwaarde. Dus echt value engineering. We zitten in de beginfase, dus er valt nog weinig over te melden. Maar ik kan nu al zeggen dat in de keukenbranche nog een hoop winst te behalen valt. Zowel bij het inrichten van de showrooms als de productie van keukens.”
De ervaring uit andere branches komt hier goed van pas. Neem supermarkten: Een derde van hun CO2-impact zit in het staal van de winkelinrichting. Maar die schappen gebruiken ze eindeloos opnieuw. Daar merk jij als consument niks van, jij ziet het make-upje erbovenop. Het onderliggende systeem is echter tot in de puntjes geoptimaliseerd. Dáár zit de winst.”
Welk materiaal moet de keukenbranche absoluut vermijden?
“MDF is het nieuwe asbest en wordt bijna altijd vernietigd na gebruik. Bij Unilin proberen ze dat anders te doen, ik ben fan van deze fabrikant en support het graag en er is genoeg MDF geproduceerd in de afgelopen zestig jaar om ze nog jaren van werk te voorzien. Unilin is goed in het hergebruiken van de zaagresten van een keukenfabriek. Dat is natuurlijk een redelijk constante en schone monostroom MDF en het is goed dat ze dit hergebruiken.
Maar wat het meest storend is, is dat MDF wordt verbrand na gebruik zodra je het op een ander materiaal hebt verlijmd. Of wanneer je het plamuurt of verft. En dat is natuurlijk wat je doorgaans met MDF doet. Als je een hele container vult met hout waar ze weer spaanplaat van kunnen maken, maar er zit één klein stukje MDF op geplakt, dan gaat die hele container in de fik. Dat is puur waardeverlies.”
 Is consuminderen niet een betere oplossing dan circulair ontwerpen?
Is consuminderen niet een betere oplossing dan circulair ontwerpen? 
“Tja, het klinkt mooi, maar ga jij maar eens off grid wonen in Zweden – dat is hartstikke elitair. Als je gewoon je leven leidt, dan heb je spullen nodig. Een bril bijvoorbeeld, boodschappen, zeep of pleisters. Dan kom je in de winkels van mijn klanten terecht. Dus: hoe kun je die zo bouwen, verbouwen en inrichten dat ze zo min mogelijk schade aanrichten? Daar ligt mijn focus.”
Wat motiveert jou om hier zo diep in te duiken?
“Ik ben gewoon eindeloos nieuwsgierig. Hoe meer ik weet over dit onderwerp, hoe meer ik wil weten. En hoe groter mijn motivatie wordt om interieurs en producten te verbeteren. Ik vind dit echt prachtig werk. Het mooiste is: ik help bedrijven om iets goeds te doen, zónder dat ze daar financieel op achteruitgaan. Sterker nog, een gezonde bedrijfsvoering waarin we kunnen blijven investeren in een mooie toekomst is het doel.”
